Veelgestelde vragen over stages
Het Stagepact is een bestuurlijke afspraak tussen vertegenwoordigers van studenten, mbo-scholen, docenten, werkgevers, gemeenten en de ministeries van OCW en SZW. In het pact spreken zij af om samen te werken aan een stage of leerbaan voor elke mbo-student. Ook zetten ze zich in voor uitstekende begeleiding en een passende vergoeding bij een stage en het tegengaan van stagediscriminatie.
In het Stagepact staan vier ambities:
- Verbeteren stagebegeleiding
- Uitbannen stagediscriminatie
- Realiseren van voldoende stageplaatsen
- Bieden van een passende vergoeding
Voor ieder van deze vier ambities zijn afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over het aantal contactmomenten tussen student, school en leerbedrijf, het werk maken van meldingen van stagediscriminatie, en de verplichting tot het geven van een onkostenvergoeding.
Leren in de praktijk is een onmisbaar onderdeel van alle mbo-opleidingen. Voor veel mbo-studenten is een stage hun eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. Het is heel belangrijk dat alle mbo-studenten een stage of leerbaan krijgen met goede begeleiding en randvoorwaarden, waaronder een passende vergoeding. Ook is het belangrijk dat alle studenten gelijk worden behandeld bij het toekennen van een stage en tijdens hun stage. Discriminatie is onacceptabel. Om deze doelen te bereiken zijn hier in het Stagepact afspraken over gemaakt.
Het Stagepact is ondertekend door de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO), Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), VNO-NCW/MKB-Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), CNV Onderwijs en CNV Jongeren, Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en FNV Young & United, Algemene Onderwijsbond (AOb), Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Het Stagepact is een bestuurlijke afspraak tussen de partners. De partners committeren zich om bij te dragen aan de gezamenlijke ambities uit het Stagepact en zijn aanspreekbaar op de uitvoering ervan.
Het Stagepact is ondertekend op 14 februari 2023 en loopt tot en met 2027. De partners hebben afgesproken vanaf de start van het Stagepact te werken aan het behalen van de gestelde doelen.
Het Stagepact geldt zowel voor bekostigde als niet-bekostigde scholen. Met uitzondering van één onderdeel: de afspraak dat scholen initiatief nemen om met interne en externe stakeholders regionale afspraken te maken over interventies, beleid en maatregelen uit het Stagepact te realiseren geldt alleen voor bekostigde scholen.
Nee, de val van het kabinet heeft geen invloed op de uitvoering van het Stagepact. De afspraken die de partners in het Stagepact hebben gemaakt blijven staan en worden ongewijzigd uitgevoerd.
De uitvoering van het Stagepact zal worden gemonitord op basis van een monitoringsplan. Bestaande onderzoeken zullen worden uitgebreid en waar nodig wordt nieuw onderzoek opgestart. Zo kan worden beoordeeld hoe bijvoorbeeld de ervaren stagediscriminatie of het aandeel studenten dat een stagevergoeding ontvangt zich ontwikkelt, wat daarvoor de verklaring is en welke maatregelen er wel en niet werken. Op basis daarvan kan indien nodig de aanpak worden bijgestuurd. De eerste voortgangsrapportage verschijnt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024.
Verbeteren stagebegeleiding
In het Stagepact is afgesproken dat het uitgangspunt is dat er per stage in ieder geval drie contactmomenten zijn tussen school, student en leerbedrijf. Waarvan ten minste één fysiek op de locatie van het leerbedrijf. Dit bezoek wordt door het leerbedrijf gefaciliteerd. Bij de overige twee contactmomenten kunnen school, student en leerbedrijf onderling besluiten op welke wijze contact wenselijk is. Het initiatief om tot deze afspraken te komen ligt bij de school.
Voor optimale begeleiding van de student tijdens de stageperiode is goed contact nodig tussen het leerbedrijf, de begeleider vanuit de school en de student. Persoonlijk contact zorgt ervoor dat studenten beter begeleid kunnen worden. Ook zorgt het ervoor dat werkgevers een duidelijk contact en aanspreekpunt hebben op school. Wanneer ze bijvoorbeeld vragen hebben of er zich problemen voordoen met de stagiair. Door elkaar minimaal drie keer te spreken leren vertegenwoordigers van de school en het leerbedrijf elkaar beter kennen. Dit draagt er ook aan bij dat ‘lastige’ gesprekken, bijvoorbeeld over ervaren stagediscriminatie, eerder en beter kunnen worden gevoerd.
Uitgangspunt is dat er altijd drie contactmomenten zijn. Er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar waarbij dit niet mogelijk of wenselijk is. In die gevallen kan worden afgeweken van het uitgangspunt van drie contactmomenten. Hierbij wordt vertrouwd op de professionele afweging van de school om in het belang van de student het juiste besluit te nemen en alleen bij uitzondering minder dan drie contactmomenten te hebben. Dit moet goed worden afgestemd met het leerbedrijf en de student.
Uitgangspunt is dat er drie contactmomenten zijn waarvan ten minste één fysiek op de locatie van het leerbedrijf. Er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar waarbij het niet mogelijk of wenselijk is een fysiek contactmoment te organiseren, bijvoorbeeld bij een stage in het buitenland. In die gevallen is het mogelijk alleen digitale contactmomenten te hebben. Hierbij wordt vertrouwd op de professionele afweging van de school, om in het belang van de student het juiste besluit te nemen, en alleen bij uitzondering geen fysieke contactmomenten te hebben. Dit moet goed worden afgestemd met het leerbedrijf en de student.
Een contactmoment is een fysiek contactmoment wanneer het plaatsvindt op de locatie van het leerbedrijf. En de student, de begeleider vanuit de school en de begeleider vanuit het leerbedrijf hier allen fysiek bij aanwezig zijn.
Er kunnen zich uitzonderlijke situaties voordoen waarbij drie contactmomenten of fysieke contactmomenten niet mogelijk of wenselijk zijn. In die gevallen kunnen scholen hiervan afwijken. Waarbij de school een professionele afweging maakt in het belang van de student om dit alleen bij uitzondering toe te passen. Dit doet de school in overleg met het leerbedrijf.
Uitgangspunt is dat er drie contactmomenten zijn. Het is denkbaar dat het bij heel korte stages (snuffelstages) niet mogelijk is drie contactmomenten te organiseren. De school kan dan in overleg met het leerbedrijf een professionele afweging maken om af te wijken van het uitgangspunt, maar moet daarbij altijd het belang van de student voor ogen houden.
De scholen zijn gehouden aan de afspraken uit het Stagepact. Als je als bpv-begeleider geen ruimte krijgt voor drie contactmomenten, kun je in eerste instantie het gesprek aangaan met je leidinggevende en wijzen op de afspraken uit het Stagepact. Als dit niet tot een oplossing leidt, kun je dit aangeven bij de aangewezen schoolautoriteiten (teamleider, opleidingscoördinator, directeur, CvB).
Leerbedrijven zijn gehouden aan de afspraken uit het Stagepact. De afspraken rondom de contactmomenten zijn ook vastgelegd in het bpv-protocol. Als een leerbedrijf niet mee wil werken aan drie contactmomenten, kun je als school in eerste instantie het gesprek aangaan met het leerbedrijf en ze wijzen op de voordelen van drie contactmomenten en op de afspraken uit het Stagepact en de vastlegging hiervan in het bpv-protocol. Als dat geen effect heeft, kun je de betreffende SBB-adviseur benaderen om je hier verder bij te ondersteunen. Mocht je niet weten wie de adviseur is, dan kan je dat bij SBB navragen: Hebt u een vraag? | SBB (s-bb.nl)
Het delen van informatie is gebonden aan strenge eisen. Er moet een legitieme reden zijn om informatie te delen en de student moet hier toestemming voor geven. Dit is verder uitgewerkt in het servicedocument ‘Delen van persoonsgegevens tussen onderwijs en zorg met arbeid’. Dit document is te vinden via https://ingrado.nl/kennisbank/items/uitbreiding-servicedocument-delen-van-persoonsgegevens-tussen-onderwijs-en-zorg-met-arbeid
Zie ook het BPV-handboek voor meer informatie over de begeleiding van mbo-studenten met extra ondersteuningsbehoefte voor, tijdens en na de BPV.
Uitbannen stagediscriminatie
Discriminatie is in Nederland wettelijk verboden. Discriminatie betekent dat mensen ongelijk worden behandeld op basis van hun persoonlijke kenmerken, zoals afkomst, religie, seksuele oriëntatie, beperking, sekse en genderidentiteit. Stagediscriminatie betekent dat studenten ongelijk worden behandeld op basis van hun persoonlijke kenmerken wanneer zij solliciteren naar een stageplek of tijdens hun stage. Er is geen sprake van stagediscriminatie wanneer een (potentiële) stagiair wordt afgewezen vanwege bijvoorbeeld te laat komen of het niet hebben van een relevante opleiding. Dit zijn immers geen persoonlijke kenmerken.
Er is veel onderzoek dat laat zien dat stagediscriminatie een probleem is. Zoals bijvoorbeeld in dit onderzoek in de gemeente Utrecht van het Verwey-Jonker Instituut of deze onderzoeken van het Kennisplatform Inclusief Samenleven. Ook stagecoördinatoren geven in dit onderzoek van SEO aan dat ze vaak signalen van stagediscriminatie zien.
Stagediscriminatie leidt ertoe dat sommige studenten op oneigenlijke gronden minder kans hebben op het vinden van een stageplek. Dit kan leiden tot studievertraging en uitval. Ook heeft het een groot effect op het zelfvertrouwen en het welbevinden van de studenten die het treft. Stages zijn vaak een eerste kennismaking van jongeren met de arbeidsmarkt. Als dat een onveilige eerste kennismaking is als gevolg van stagediscriminatie, kan dat een lange doorwerking hebben. Het is dus belangrijk stagediscriminatie uit te bannen.
Met stagematching bedoelen we dat een student door de school gekoppeld wordt aan een leerbedrijf op basis van objectieve en relevante criteria in de vorm van:
- De leerwens. In dat geval beschrijft de student met begeleiding van mentor/docent de eigen leerwens. En/of
- Competenties of kennis.
Belangrijk is dat alle criteria objectief zijn en de uiteindelijke matching objectief gebeurt. In andere woorden: de criteria en vervolgens de matching is feitelijk en onbevooroordeeld en daarmee waardevrij opgesteld en uitgevoerd. Er vindt géén sollicitatieprocedure of ‘klikgesprek’ plaats tussen student en leerbedrijf. Meer informatie over stagematching staat in dit stappenplan.
Het doel van een kennismakingsgesprek is om elkaar te leren kennen zonder dat daar consequenties aan worden verbonden. Student en leerbedrijf maken daadwerkelijk ‘kennis met elkaar’. Het doel van het klikgesprek is om te onderzoeken of er een ‘klik’ is tussen beide partijen. Dat gaat verder dan kennismaken aangezien het een selectiemoment is. Een klikgesprek heeft daarmee een zwaardere lading dan een kennismakingsgesprek. In de toolbox Aanpak Stagediscriminatie voor mbo-scholen | Rapport | Rijksoverheid.nl staat meer informatie over onbewuste discriminatie in een klikgesprek (p. 13).
Stagematching is er voor alle bekostigde en niet-bekostigde instellingen. In het schooljaar 2023/2024 starten de scholen met stagematching bij de beroepsopleidende leerweg (bol)-opleidingen in het eerste leerjaar. Iedere school start met ten minste één onderwijsteam. Een kopgroep van bedrijven zal ook deelnemen, dit is op basis van vrijwilligheid.
Stagematching gaat om het objectief matchen en plaatsen van studenten. Tijdens een klikgesprek kunnen – bewust of onbewust – vooroordelen optreden waaruit stagediscriminatie kan ontstaan. Studenten kunnen afgewezen worden doordat werkgevers geen ‘klik’ ervaren, maar vanuit onderzoek is bekend dat je eerder een ‘klik’ voelt met mensen die op je lijken (zie voor meer uitleg dit artikel). Dit leidt er toe dat studenten die behoren tot de meerderheid (bijvoorbeeld wit, (cis)man, (cis)hetero en zonder arbeidsbeperking) meer kans maken op een stage. Het is wel mogelijk een kennismakingsgesprek tussen leerbedrijf en student te organiseren, maar pas nadat de match definitief is en er geen selectie meer is. Het is dus niet mogelijk op basis van dit gesprek de match alsnog ongedaan te maken.
Studenten kunnen altijd zelf een stageplek zoeken, ook in het eerste leerjaar. Studenten die zelf een stageplek willen zoeken stemmen dit met de school af.
De ondertekenaars van het Stagepact roepen leerbedrijven op om mee te doen met stagematching, maar leerbedrijven zijn niet verplicht mee te werken aan stagematching. Meedoen is op basis van vrijwilligheid.
Meedoen aan stagematching is een vrijwillige keuze van het bedrijf. Als het bedrijf mee wil doen is er geen klikgesprek vooraf, er mag geen selectiemoment zijn door het leerbedrijf. Het is goed om met het leerbedrijf te verkennen waar de wens tot het voeren van een klikgesprek vandaan komt, en of het bedrijf bereid is deze wens te laten vallen. Als het leerbedrijf per se een klikgesprek wil voeren, kan de student daar niet in het kader van stagematching worden geplaatst. Wanneer het leerbedrijf voor de betreffende opleiding toch graag een stagiair wil aantrekken kan deze een stageplek aanbieden op stagemarkt.nl of leerbanenmarkt.nl . Zodat deze stageplek voor studenten die hebben aangegeven zelf een stageplek te willen zoeken hierop terug te vinden is.
Als het niet blijkt te werken tussen de stagiair en het leerbedrijf is het belangrijk dat de begeleider vanuit de school, samen met de stagiair en de praktijkopleider van het leerbedrijf, eerst verkent waar dat aan ligt. Zijn er nog mogelijkheden om de samenwerking duurzaam te verbeteren zodat de stage alsnog een succes wordt? Als dat echt niet mogelijk blijkt, dan kunnen de student en het leerbedrijf onderbouwd bij de school aangeven dat de gematchte stageplek niet passend is. De school zorgt in dat geval voor een vervangende stageplek.
Stagematching is onderdeel van een breder pakket aan afspraken uit het Stagepact om stagediscriminatie te voorkomen. Uit onderzoek van KIS blijkt dat stagematching hiervoor een kansrijke maatregel kan zijn. Iedere student heeft recht op een veilige eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. Dat doel staat voorop. Om dit doel dichterbij te brengen, is ook stagematching als kansrijke maatregel toegevoegd aan het Stagepact.
Stagematching is bedoeld om studenten een veilige eerste kennismaking met de arbeidsmarkt te bieden. Dat is vooral voor eerstejaars heel belangrijk. In latere leerjaren kunnen studenten ervaring opdoen met het zelf zoeken van een stageplek en het voeren van sollicitatiegesprekken. Ook in het eerste jaar kan een opleiding ervoor kiezen om het leren solliciteren onderdeel te maken van de stagevoorbereiding en bijvoorbeeld te werken met simulaties van sollicitatiegesprekken. Het is belangrijk dat de student wel voorbereid wordt via aandacht op school voor werknemersvaardigheden (of: wat van hen tijdens een stage wordt verwacht).
Stagematching vraagt een andere werkwijze van onderwijsteams en van leerbedrijven. Dit vraagt extra inzet. Het is belangrijk dat er een goede samenwerking is tussen SBB, de school, het leerbedrijf en de student. Scholen moeten hun studenten en de leerbedrijven goed kennen, en scholen en leerbedrijven moeten elkaar wederzijds vertrouwen. Dat vraagt een investering. Hoe groot die exact is, hangt mede af van het vertrekpunt. Het is sowieso een investering die voor zowel de school als het leerbedrijf breder rendeert dan alleen voor de gematchte stageplekken.
Het is belangrijk dat studenten die stagediscriminatie ervaren dit kunnen melden. Als studenten een melding maken, kan actie worden ondernomen. Alle scholen moeten hiervoor daarom een laagdrempelig meldpunt inrichten waar studenten ook ondersteuning en nazorg ontvangen. Scholen moeten hun studenten informeren over dit meldpunt. En over de mogelijkheid om stagediscriminatie te melden bij een antidiscriminatievoorziening in de regio of de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. Ook moeten scholen een regionale werkwijze ontwikkelen voor de opvolging van meldingen van stagediscriminatie, steun en nazorg voor de student en het aanpakken van discriminatie.
Als een student zich bij zijn stagebegeleider van school meldt met een signaal van stagediscriminatie, is het in eerste instantie aan deze begeleider om het gesprek met het leerbedrijf aan te gaan als de student daar toestemming voor geeft. Hier kan een driegesprek tussen school, student en leerbedrijf uit volgen. Het is belangrijk dat de student weet welke stappen worden gezet en dat deze stappen alleen met zijn toestemming worden gezet.
Alle signalen en meldingen van stagediscriminatie worden doorgezet naar de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), geanonimiseerd wanneer de student dat aangeeft. Wanneer een gesprek tussen school, student en leerbedrijf daar aanleiding toe geeft, meldt de school een concrete casus van stagediscriminatie of een sociaal onveilige werkomgeving bij het klachtenloket van SBB. SBB doet vervolgens onderzoek op basis van een vastgelegde klachtenprocedure. Bij vastgestelde discriminatie kan de uitkomst zijn dat de erkenning van het leerbedrijf wordt ingetrokken.
Een student moet een klacht over stagediscriminatie altijd kunnen melden op de eigen school. Het is aan de school om te bepalen hoe dit is ingericht. Studenten moeten proactief worden geïnformeerd over waar en hoe ze op hun school een melding van stagediscriminatie. Het SBB meldpunt blijft voorlopig ook nog beschikbaar totdat alle meldpunten op de scholen ingericht zijn.
Een student kan (eventueel samen met de school) een melding van stagediscriminatie ook bij de volgende instanties doen:
- Een regionale antidiscriminatievoorziening: Meld discriminatie nu – Discriminatie.nl
- Het College voor de Rechten van de Mens: Meld discriminatie | College voor de Rechten van de Mens (mensenrechten.nl)
- De Inspectie van het Onderwijs: Vertrouwensinspecteurs | Onderwerp | Inspectie van het onderwijs (onderwijsinspectie.nl)
Daarnaast is het mogelijk aangifte te doen bij de politie: Aangifte doen van discriminatie | politie.nl
Studenten weten helaas vaak nog niet waar ze stagediscriminatie kunnen melden. Daarom is het belangrijk dat stagebegeleiders de student voorafgaand aan de stage vertellen hoe ze stagediscriminatie kunnen herkennen, hoe ze dit op school kunnen melden en hoe de school met een melding omgaat.
Als een student op school naar voren treedt met een signaal van stagediscriminatie is het belangrijk altijd het gesprek aan te gaan. De student moet zich gehoord voelen en goed geïnformeerd zijn over zijn mogelijkheden voor het doen van een melding en de ondersteuning en nazorg die hij daarbij kan ontvangen. Het is aan de student of hij een formele melding wil doen. Zonder zijn toestemming onderneemt de school geen verdere actie. Wel verzamelt de school alle signalen van stagediscriminatie en geeft deze geanonimiseerd door aan SBB.
Om de drempel voor de student te verlagen om melding te doen van ervaren stagediscriminatie is het ook mogelijk anoniem te melden. Anonieme meldingen worden wel geregistreerd, maar leiden niet tot onderzoek. Het totaal van de signalen en meldingen van stagediscriminatie wordt door SBB verwerkt in een jaarlijkse rapportage.
Het is belangrijk dat studenten die stagediscriminatie meemaken dit melden. Scholen zijn wettelijk verplicht om een alternatieve stageplek aan te bieden als vastgesteld wordt dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren kan plaatsvinden. Studenten hoeven dus niet bang te zijn om studievertraging op te lopen als zij een melding doen van stagediscriminatie.
In de toolbox Aanpak Stagediscriminatie voor mbo-scholen | Rapport | Rijksoverheid.nl staat meer informatie over hoe je als school een meldaanpak kunt inrichten, inclusief tips en voorbeelden van hoe andere scholen het hebben ingericht (p. 18/19).
SBB heeft een klachtenprocedure stagediscriminatie. Als er een concrete melding van stagediscriminatie via de school bij het klachtenloket van SBB binnenkomt stelt SBB een onderzoek in. Hoor en wederhoor maakt hier onderdeel van uit. Alle signalen en meldingen die bij SBB binnenkomen worden geregistreerd. Op basis hiervan maakt SBB jaarlijks een geanonimiseerde rapportage die gedeeld wordt met OCW, de SBB-studentenkamer (met vertegenwoordigers van JOB MBO, FNV Jong en CNV Jongeren) en de brancheorganisaties. OCW deelt de rapportage met de Tweede Kamer. SBB gebruikt de informatie om zicht te houden op de kwaliteit van leerbedrijven en bij het ondersteunen van leerbedrijven om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan.
Anonieme meldingen van stagediscriminatie worden geregistreerd, maar leiden niet tot onderzoek. Het totaal van de signalen en meldingen van stagediscriminatie wordt door SBB verwerkt in een jaarlijkse rapportage.
Realiseren voldoende stageplekken
Via de subsidieregeling praktijkleren ontvangt u als leerbedrijf een tegemoetkoming in de kosten die u maakt voor de begeleiding van een bbl-student. Meer informatie hierover vindt u op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren.
Bij de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) is de student in dienst van het leerbedrijf en heeft een arbeidscontract. Hierin is het loon conform het minimumloon voor bbl-studenten geregeld. De student werkt gemiddeld vier dagen per week bij dit bedrijf en gaat één dag per week naar school.
Bij de beroepsopleidende leerweg (bol) is de student voornamelijk op school en volgt één of meerdere stages om praktijkervaring op te doen. Bol-studenten kunnen een stagevergoeding ontvangen.
Bij zowel een stage als leerbaan geldt dat de student een onkostenvergoeding moet krijgen wanneer er onkosten gemaakt moeten worden om bij het leerbedrijf te werken of stage te lopen.
Via de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (SBB) ontvangt u als praktijkopleider ondersteuning. Zie de website van SBB voor het ondersteuningsaanbod: Ik als praktijkopleider | SBB (s-bb.nl)
Mbo-studenten kunnen alleen bij een organisatie stagelopen in het kader van hun opleiding als die organisatie een erkend leerbedrijf is. De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (SBB) verzorgt de erkenning. Bent u al een erkend leerbedrijf? Dan kunt u nieuwe stages of leerbanen aanmelden via uw inlog op MijnSBB. Stages worden zichtbaar op www.stagemarkt.nl en leerbanen op www.leerbanenmarkt.nl. Het is belangrijk dat u uw aanbod actueel houdt op de websites zodat u vindbaar bent voor studenten.
Een erkenning aanvragen om leerbedrijf te worden kan via de website van SBB: Begeleid mbo-stagiairs in 4 stappen als erkend leerbedrijf! | SBB (s-bb.nl)
SBB houdt maandelijks bij in welke sectoren en regio’s er sprake is van een tekort aan stageplekken. De rapportage laat zien dat het vooral voor sommige bol-opleidingen lastiger is om stageplekken te vinden. Het is belangrijk dat er voldoende stageplekken en leerbanen beschikbaar zijn zodat alle mbo-studenten succesvol hun opleiding kunnen doorlopen.
Passende vergoedingen
Onder een onkostenvergoeding vallen alle kosten die een student van het bedrijf of van de wet moet maken in het kader van zijn stage. Zoals reiskosten, wanneer de stagiair geen ov-studentenkaart heeft of deze niet de voor de stage gemaakte reiskosten dekt, VOG, werkkleding, materiaalkosten, (aanvullende) gereedschappen, telefoonkosten, huisvesting, etc.
Per sector en/of per werkgever dient door het leerbedrijf of de branchevereniging te worden bezien welke kosten de stagiair moet maken en welke voor vergoeding in aanmerking komen. Zie ook BPV Protocol (s-bb.nl).
Een stagevergoeding is een bedrag per week of maand dat de student die stage loopt bij een leerbedrijf ontvangt naast de onkostenvergoeding.
Zaken die een student nodig heeft om de opleiding te volgen en examen te doen, inclusief gereedschappen, vallen onder de basisuitrusting school. De school moet hier in voorzien. Dit staat uitgewerkt in het servicedocument schoolkosten.
In het BPV-protocol is opgenomen dat het leerbedrijf de student een vergoeding te geven voor de kosten in euro’s die een student daadwerkelijk moet maken om stage te kunnen lopen bij een leerbedrijf. Dit is dus verplicht.
Als een leerbedrijf weigert een onkostenvergoeding te geven, wordt het BPV-protocol niet nageleefd. De school kan het leerbedrijf hier op wijzen. Wanneer het leerbedrijf hier geen bevredigende reactie op geeft, kan de school de SBB-adviseur inschakelen.
Het is belangrijk dat een leerbedrijf voordat de stageovereenkomst wordt gesloten aan de student duidelijk maakt welke onkosten de student kan verwachten en welke onkosten het bedrijf voor de student vergoedt. Voor zover de kosten van reis en verblijf niet worden gedekt door een beurs zoals die van Erasmus+ wordt het leerbedrijf aangemoedigd om een bijdrage in de reis- en verblijfkosten te geven.
Indien de student stage loopt in een bedrijf waarvoor cao-afspraken over het geven van een stagevergoeding gelden, is het leerbedrijf verplicht deze vergoeding te geven. De voorwaarden voor het ontvangen van een stagevergoeding, evenals de hoogte daarvan, zijn afhankelijk per cao. Indien de student stage loopt in een bedrijf waar een stagevergoeding niet is opgenomen in de cao, is dit niet verplicht. In het Stagepact is echter afgesproken dat de partners alle leerbedrijven stimuleren tot het geven van een passende stagevergoeding.
Ja, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan cao-afspraken over een stagevergoeding algemeen verbindend verklaren. Dat betekent dat de cao in de betreffende sector ook geldt voor werkgevers die geen lid zijn van een van de bij de cao-onderhandelingen betrokken partijen.
Voor de hoogte van een stagevergoeding tijdens een stage voor een bol-opleiding zijn geen regels. Voor een leerbaan tijdens een bbl-opleiding geldt het minimumloon voor bbl’ers.
In het Stagepact is vastgelegd dat het wenselijk is dat de stagevergoeding voor alle studenten gelijk is.
De afspraken over onkostenvergoeding en stagevergoeding gelden voor alle niveaus, dus ook voor het entreeniveau.
Bol-studenten kunnen een stagevergoeding ontvangen. Bbl-studenten moeten een arbeidscontract hebben waarin loon conform het minimumloon voor bbl-studenten is geregeld. Voor beide groepen geldt dat zij een onkostenvergoeding moeten krijgen wanneer zij onkosten maken.
De onkosten en stagevergoeding raken aan de arbeidsverhouding tussen student en het leerbedrijf. Afspraken worden meestal vastgelegd in een stageovereenkomst tussen de student en het leerbedrijf. De school is hier geen partij in. De school kan de student en het leerbedrijf echter wel ondersteunen door ze te informeren over geldende regels en afspraken en waar nodig het gesprek aan te gaan.
Via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vind je de voorwaarden waaronder jouw organisatie in aanmerking komt voor de subsidieregeling praktijkleren.